woensdag 26 september 2007

1887

Menado, 11 Januari 1887.

Lieve Moeder,

Ik heb zoovele drukte met deze mail, de eerste dien ik als Hoofdagent behandel, dat ik niet veel tijd heb voor cor­res­pondentie. Ik wil toch even de goede ontvangst van Uwen brief van 11 November bekennen, die mij weder veel pleizier deed. Voor alles: geluk met het examen van Jettie, ik zal haar spoedig schrijven. Hoe is het mogelijk, dat Hanna in geen twee jaar een brief van mij gehad heeft? Ik herinner mij duidelijk haar onlangs uitvoerig geschreven te hebben. Met de volgenden boot zal ik het weder doen.
De circulaires zijn met deze boot verzonden en heb ik er U een gezonden. Hoe vindt U die twee ergerlijke taalfouten? beroerd, enfin er staat: datum Amsterdam, dus iedereen weet dat het mijne schuld niet is.
Mijn gezondheid laat niets te wenschen over; alleen werkt zenuwachtigheid & spanning steeds op de maag bij mij.
U moet niet denken, dat ik voor de M.H.V. geen sympathie heb, alleen is het een groot verschil met een eigen zaak, waarop men geheel zijn eigen stempel drukt, en hier, waar zoovele elementen zijn. Nu ik echter voor de zaken sta, ga ik er ook met hart & ziel in op; zoolang ik weet, dat ik bij de Direc­tie steun & vertrouwen vind, zal ik ook met pleizier blijven werken. U moet ook niet vergeten dat 't ook wel een beetje mijn ijdelheid streelt hier zulk een gewichtige betrek­king te bekleeden, en dat het chef-zijn van eene zaak toch altijd zijne bekoorlijkheid heeft.
Met Braam zal ik wel opschieten. Als ik eens mopper of mijn hart uitstort moet U het niet altijd zoo erg opnemen.
De toelage gelieve U aan het einde van elke maand bij Feenstra te laten halen.
Aan Gerard schrijf ik met de volgende boot, ook aan Christi­ne, van wie ik een brief had. Voorloopig hartelijk geluk met de voorspoedige bevalling van Lot. Hoe gelukkig, dat daar alles zoo goed afloopt.
Oudejaarsavond hebben wij erg gezellig gevierd, en hadden een keurig dineetje. Mijn kok heeft zich kranig gehouden, en alles uitstekend afgelopen.
De post sluit en ik kan niet langer schrijven. Volgende keer uitvoeriger.
Met hartelijke groeten
uw liefh.

Dk.
********************************

Menado, 19 Januari 1887.

Lieve Moeder,

Met deze boot gaat de heer vE met familie weg en ik heb het zoo volhandig gehad, dat ik geen tijd voor partc. corres­pon­dentie over heb. Ik kan over mijzelf niets dan goeds be­rich­ten; mijne gezondheid en alles is goed, en mijne tegen­woordi­ge positie hier niet anders dan aangenaam.
Met de mail schrijf ik meer + verblijf
Uw liefh.

Dk.
**********************************

Menado, 15 Maart 1887.

Lieve Moeder,

Ik heb met de vorige boot uitvoerig aan Hanna geschreven, en hoop dat U daarvan ook het noodige gehoord hebt, daar ik vertrouw dat U elkander toch de brieven laat lezen. Uw brief van 6 Januari heb ik ontvangen en met genoegen ontwaard dat alles thuis in orde is. Ook had ik brieven van Christine & Eduard, die ik ook zal beantwoorden.
Hierbij vindt U een afbeeldsel van mijn bakhuis. Ik hoop, dat U er mij nog uit zult herkennen, daar ik mijzelf niets veran­derd vind. Mijn nog niet volwassen bakkebaardjes komen prach­tig uit! Het heele personeel hier is gebaard, dan kan de chef niet met een kaal gezicht loopen.
Over den gang van zaken heb ik geen klagen, hoewel het voor mij natuurlijk niet zoo'n onbezorgd leven meer is. Er zijn dikwijls gewichtige dingen te beslissen, quaesties uit te maken, maatregelen te nemen, waarvan veel afhangt; en voel ik dan wel eens, dat er eigenlijk een heelen boel van mij af­hangt. Nu weet U, dat ik mij de zaken altijd nogal aantrek, al ben ik niet zwaartillend, ik loop er ook niet luchtig over­heen, en het gebeurt mij wel eens, dat ik er 's nachts van droom. Als alles hier nu ook geregeld is, zooals ik het hebben wil, gaat het ook veel gemakkelijker.
Van een gaan naar Europa is nu voorloopig geene quaestie, daar ik onmogelijk weg zou kunnen. Dit gevoel niet gemist te kunnen worden, al is het aan den eenen kant drukkend, heeft toch ook zijn bekoorlijkheden. Ik blijf echter van plan over eenige jaren met verlof te gaan; wat voor de zaken zeer goed zou zijn, en ook voor mijn gezondheid. Ik zal hiermee echter niet zoo plotseling als vanE mee voor den dag komen, doch dit zoetjes aan daarheen moeten leiden, dat dit als het ware vanzelf gaat. Bovendien zou ik liever niet op eigen kosten gaan en mijn traktement behouden.
Hoe het zij, er is nu natuurlijk geen denken aan, want als men in Jan. benoemd is, kan met er in Maart niet reeds aan denken te gaan.
Veel hangt ook van Braam af; deze man is niet zoo jong meer, heeft een geheel ander leven geleid en schikt zich moeielij­ker. Hij begint echter veel te verbeteren, en moet ik hem langzamerhand naar mijn idee vormen. Dat mopperen hebben wij hem al vrijwel afgeleerd en ik heb hoop dat het wel zal luk­ken.
Ik zend U een portret van mijn huis met de volgende boot, waarop ik met eenige employés zit.
De remissie voor Hazemann ¦ 128,85 zend ik U volgende maand; ik heb nog veel te betalen. Wat een heerlijk idee, dat Uwe financies ook zoo veel beter staan; zoo komt toch alles weer terecht! Had ik alles binnen wat ik nog van een der huisge­nooten te vorderen heb, dan was ik al een man in bonis. Nu zit ik nog krap. Toch ben ik al aandeelhouder in het Prauwenbeer!
Van Embden zal U zeker komen bezoeken, temeer daar hij mijn gouden horloge heeft meegenomen om dit te laten reparee­ren. Ik blijf altijd aan die familie veel verplichting houden daar zij veel voor mij gedaan hebben.
U herinnert U nog wel, dat we bij Wernaers eenige van die goedkoope broeken -niet wit- gekocht hebben van ruitjesstof? Ik meen dat die slechts ¦ 2,- kostten. Voor rijbroeken zijn die uitstekend. Kunt U mij genoegen doen, daarvan eenige te zenden? Het moet sterk en glad goed zijn, liefst grijs, doch niet wollig met sanspieds er aan. Ook twee paar lage schoenen van Holsboer - goed leder, dat tegen de zon kan, en één paar witte. U zult mij genoegen doen die te zenden.
Met hartelijke groeten aan allen, Uw liefh. Zoon

Dk.

Aan de broeders en zusters zend ik nog afzonderlijk mijn portret.
*******

Menado, 4 April 1887.

Lieve Moeder,

Hoewel deze mail mij weinig tijd laat, wil ik nog even de goede ontvangst berichten van Uwen brief van 10 Februari en U daarvoor bedanken als ook voor den prettigen uitvoerigen brief van Hanna. Ook voor de gezonden portretten mijn dank, deze deden mij recht veel pleizier en vind ik mijne zusters niets veranderd en herken er nog geheel dezelfde uit. Alleen vind ik dat Jettie een vreeselijke eigenwijzen hoed op heeft! Hoe aardig is het weer eens zoo'n echt Hollands winter­gezicht te zien.
Mijzelf gaat het gelukkig goed; ik wijd mij bijna geheel aan de zaken en kom niet veel uit. Wij hebben anders nu wel aflei­ding: verbeeld U naar dezen uithoek is een Circus ver­zeild geraakt, dat hier eenigen tijd blijft en 's avonds voorstel­lingen geeft. U begrijpt, welk een toeloop dit veroor­zaakt.
Wat U schrijft over de hypotheek had mijn volle attentie, doch zal het zeker niet moeielijk vallen, om eene andere hypotheek te vinden. Mocht er eens tot een verkoop besloten worden, dan moet het huis in alle geval in de familie blijven, en is die met behulp van een hypotheek ook zeer wel mogelijk. Dat U tegen de hypotheekrente opziet, vind ik zoo erg niet, dit kan toch nooit zooveel bedragen, of ik zou die wel geheel of gedeeltelijk kunnen voor mijne rekening nemen. Ook hoop ik over eenigen tijd zoo ver te zijn, dat ik desnoods het ontbre­kende zou kunnen bijpassen. 't Kan in ieder geval nooit kwaad als U eens schrijft, hoe groot de hypotheek is en hoeveel de rente bedraagt, dan kunnen wij naar omstandigheden handelen. Hoewel dit nog wel voorloopig den tijd zal hebben.
De juffrouw, die U bedoelt is zeker Mej. Alting de Cloux geëngageerd of nu wel getrouwd, met v.d. Ven, vroeger contro­leur te Tondano, thans te Java. Haar broer is hier nu secre­taris. De tegenwoordig controleur is juist heden geëngageerd geraakt met den dochter van den Resident; ook nog andere engagementen kwamen in den laatsten tijd tot stand. Het pu­bliek wil mij er nu ook maar aan hebben, maar ik heb nog weinig plan of liever helemaal niet.
Met de volgende mail schrijf ik weer eens uitvoeriger en blijf
Uw liefh. Zoon

Dk.
*********************

Menado, 29 April 1887

Lieve Moeder,

Reeds de vierde keer, dat ik op Uwen verjaardag ontbreek, reeds de vierde keer, dat ik U per brief moet gelukwenschen. En als ik vraag: "Waar is de tijd gebleven?" dan weet ik het zelf niet, want als de dag van gisteren staat mij nog Uw verjaardag van 1883 voor den geest, toen we allen op de zaal vereenigd waren. Toch, wat zijn er niet vele gewichtige dingen gebeurd, en wat is er bij mijzelf niet veel veranderd. Ik heb nu eene onafhankelijke, verantwoordelijke positie in de maat­schappij bekomen, en zoo zorgeloos en luchthartig als ik vroeger was, heb ik nu reeds veel meer met den ernst des levens te doen gehad, maar wat bij mij niet veranderd is, is mijne onverzwak­te gehechtheid aan huis, en aan de personifica­tie daarvan, U lieve Moeder! Hoe ver wij ook van elkander verwijderd zijn, en hoe lang we elkander niet gesproken heb­ben, we zijn één gebleven in denken en handelen, en zoolang dit voortduurt, kunnen we de verdere jaren die ons nog van een wederzien scheiden, moedig doorworstelen. 't Is waar, eene schaduwzijde van mijne promotie is, dat ik nu vooreerst niet weg kan, maar laten we niet vergeten, lieve Moeder! dat het voor mij onein­dig veel pleizieriger is terug te komen na eene succesvolle carrière, dan, wanneer ik weer van voren af had moeten begin­nen.
't Is zoo, de mogelijkheid bestaat ook, dat ik faal en échec lijd, maar daartegenover staat een vaste wil en veel arbeids­kracht zoodat ik hoop dit te verhinderen.
't Liefste zou ik in einde 1888 of begin 1889 eens over­komen, doch alleen dan natuurlijk, wanneer ik op Braam of een ander zoo vertrouwen kan, dat ik met een gerust hart van hier ga. Krijg ik dan b.v. verlof of vrije passage naar Holland, dan kunnen wij altijd nog zien, wat de toekomst dan weer biedt. Daarover te beslissen gaat nu nog niet. Hoe heerlijk zal ons wederzien dan zijn en wat kunnen we dan genieten.
Wat mij ook eene groote troost is, is dat Uwe omstandig­heden thans zowel financieel als anders zooveel beter zijn, en dat de zware zorgen eindelijk eens van de lucht zijn. Voor de toekomst hoeft U nu niet verder bang te zijn, want ik heb nu een positie, waarin op mij gerekend kan worden.
Ons huiselijk leven gaat hier zoo stilletjes voort. Braam gaat met 1 Mei een eigen huis bewonen, en blijf ik dan met Kemper en Ankersmit over. De laatste zal ook wel ergens anders heentrekken, zoodat ik het dan weer wat kalmer krijg. Een Australisch Circus, dat hier eenige tijd geweest is, heeft hier wat leven in de brouwerij gebracht, en was het bepaald vreemd in den stillen avond die kermismuziek te hooren. U begrijpt, dat wij daar trouwe klanten waren.
Van Embden en zijne familie is nu zeker in Europa en ben ik benieuwd weer van hem te hooren. Het is geene prettige terug­keer, met vrouw & kind en veel schulden. Zijne adverten­tie in het Handelsblad is bespottelijk en zal ook wel door het mee­rendeel zoo opgevat worden. Maar heeft er over mijne benoe­ming dan niets in de krant gestaan? Ik heb wel gezorgd dat dit in de Indische kranten kwam.
Inliggend een wisseltje op Feenstra van ¦ 150,-. Weest U zoo goed hiervan de rekening van Hazemann te betalen, en de rest eens voor een uitgangetje of ander verzetje te gebruiken. Volgend jaar zal ik wel niets meer te betalen hebben, en hoop ik U dan alleen een werkelijk present te kunnen sturen.
Ik hoop, lieve Moeder, dat U dezen dag weder onder goede omstandigheden moogt vieren. Groet U alle broers en Zusters hartelijk van mij en weest U omhelsd door Uw steeds liefh. Zoon

Dirk.

Inliggend nog een paar portretten voor de liefhebbers.

**********************

Menado, 12 mei 1887.

Lieve Moeder,

Ik wil den tijd die nog vóór aankomst van de mail over­blijft, gebruiken om vast een & ander op papier te zetten. Veel stof heb ik niet, tenzij dat U belangstelt in de moeiten om een schip te charteren, een copracontract te sluiten of eene volle kas te hebben. Ja, dit is iets wat ik erg mis, om als ik thuis kom b.v. mijn hart niet eens te kunnen uitstor­ten, als er iets is, wat mij vervult. Vroeger ging dat zoo prettig met vanEmb­den; nu gaat dat ook wel met Braam, doch die is hier nog niet zoo goed bekend. Van tijd tot tijd kunnen de geldzorgen mij ook wel eens plagen. Dit schijnen wij nooit te kunnen ontloop­en! Echter loopt het hier over grootere sommen, maar daartegen bestaan hier geen banken, kassiers of iets waar men eens geld kan "maken", maar aan den anderen kant heb ik ook geene wis­sels of accepten loopen, die op het uur betaald moeten worden. Natuurlijk kost het veel overleg de kas zoo te regelen, dat men nooit op den bodem komt.
Met de laatste boot had ik een aardigen brief van de ouden Heer Ankersmit, die mij veel genoegen deed. Het schijnt, dat de wijze waarop ik zijn zoon behandel en leid, wel door hem geapprecieerd wordt. Het is een jongen van 19 jaar, een kerel als een boom, die al een snor begint te krijgen, en wel een hoofd grooter dan ik. Het is iemand met een door & door goed hart, en die ook wel ambitie toont en een goeden wil heeft. Ik geloof, dat ze thuis met hem niet goed over weg konden, of dat hij niet bijster oppaste, en dat ze hem daarom maar eens in den vreemde gestuurd hebben. Ik geloof, dat den fout daarin lag, dat ze hem te kort hielden of te kinderachtig behandel­den, wat m.i. nooit zelfstandige lui kan vormen. Hier is het juist omgekeerd, daar wij, zoodra het werk afgeloopen is, als "frère en compagnon" met hem omgaan, hoewel hij toch den nood­ige afstand weet te bewaren, en mij b.v. niet tutoy­eert. Deze behandeling schijnt juist de wijze te zijn, om hem te pakken, want door meestal in ons gezelschap te zijn, voelt hij eene afkeurend woord wanneer hij b.v. iets minder goeds gedaan heeft, veel dieper, dan een bepaald standje. Hij schi­jnt dan ook wel ontzag voor mij te hebben, hoewel ik dit alleen laat gelden gedurende den werktijd; hij doet dan ook zeer zijn best en ben ik over zijn werk tevreden. U begrijpt, welk een satis­factie het voor mij zou zijn, als ik uit dien jongen, die thuis niet erg wilde oppassen, doch een goed "fonds" heeft, eens een degelijken kerel kon maken. Zijn vader schrijft mij dan ook zeer vriendelijk, en verzoekt mij om mijn steun en leiding. Aan den anderen kant geeft het mij ook weer zorg, want het is veel gemakkelijker iemand te hebben die reeds geheel pasklaar is, aan wien men maar dit of dat op te dragen heeft, dan iemand nog altijd te moeten na­gaan. Maar kunt U aan den anderen kant begrijpen, dat ouders hun zoon, die zooals ze er zelf op wijzen, nog veel leiding nodig heeft, en die nog niet op eigen beenen kan staan, zoo maar op goed geluk in den vreemde sturen, zonder eigenlijk te weten, waar hij belandt? Want de kans, dat hij in verkeerde handen valt en mislukt, is nog veel grooter, dan dat hij als een bruikbaar mensch terugkeert.
Zoo ziet U, dat de paedagogische trek, die in onze fami­lie zit, zich weer eens kan laten gelden!

Na de boot.

Uwen brief van den 7en Maart heb ik in goede orde ontvan­gen, en bracht die gelukkig weder goede berichten. Het bedrag van Hazemann hebt U zeker ontvangen en is deze zaak thans afge­loopen.
Ook de brief van Jettie deed mij veel pleizier en zal ik haar beschouwing over de moderne kunstopvatting eens voorleg­gen aan mijn vriend, die op de "Nieuwe Gids" geabonneerd is.
Ik moet nu sluiten en verblijf met een hartelijken zoen,
Uw liefh.

Dk.

Braam heeft weer een puist! O wee en Ach!

*****************

Menado, 4 Juni 1887.

Lieve Moeder,

Met deze mail noch met de vorige heb ik wat van U ontvan­gen, alleen een brief van Jettie die er op zinspeelde, dat U niet veel tijd hadt, dus is de brief wellicht te laat gekomen.
Met groot pleizier heb ik gehoord van de onderscheiding aan Jettie te beurt gevallen door hare benoeming aan "de Gou­den School", en ik feliciteer U zoowel als haar daarmede. Het is werkelijk een mooi buitenkansje en een zeer mooi trakte­ment. Ik hoop echter van harte dat dit maar tijdelijk zal zijn; het zou jammer zijn, indien zij op het standpunt waarop zij nu is, stil zou blijven staan, en hare studies niet meer voortzet­ten. Het tijdelijke voordeel van nu zou dan achteraf wel eens een blijvend nadeel kunnen blijken te zijn. Zij heeft m.i. te veel talent, om het niet verder te brengen dan teeken­juffrouw, en ik hoop niet, dat hare hoogere aspiraties door materieele overwegingen verder verstikt zullen worden. Trou­wens U zult de eerste zijn, om dit in te zien en ook wel weer in dit geval een juisten blik in de toekomst hebben, wat Uwe kinderen reeds zoo dikswijls dankbaar ondervonden hebben.
Ook van Lida had ik een brief en hoop ik haar zoowel als Jettie spoedig te antwoorden. Mijn brief aan Hanna is toch wel aangekomen?
Veel nieuws over mijzelf kan ik niet melden. Ik kan niet anders dan tevreden zijn over den gang van zaken en hebben wij aan verschillende artikelen mooi verdiend. Toch is er nog veel, dat niet gaat naar mijn zin, en zal het nog veel moeite en overleg kosten om de zaken zoo te krijgen als ik wensch. Ik moet anders dankbaar erkennen, dat de handelaren (meest Chi­nee­zen & Arabieren), gaarne met mij te doen hebben, en dat ik veel vertrouwen onder hen geniet, zonder ophef, geloof ik, meer dan vE. Ik heb dan ook pas weer een combinatie tot stand gebracht, wat al jarenlang gewenscht werd, en waarmede ik erg in mijn schik ben.
Aan den anderen kant sta ik als verantwoordelijke persoon ook aan de volle kritiek bloot, wat mij wel eens verdrietig maakt. Al wil men anders, men kan niet altijd, en de buiten­wacht denkt nooit aan het "La critique est aisée etc." Ook buiten onaan­genaamheden met anderen kan ik niet geheel blij­ven, daar ik doorzet wat ik goed & noodig acht, al is dit ook niet iedereen even aangenaam. Vroeger kon men mij natuurlijk nooit iets maken, en was zoo'n leven meer achter de schermen geheel anders. Thans komt alles natuurlijk op mij neer; dit is echter altijd als men chef is, en de natuurlijke loop van zaken.
Met Braam ben ik gelukkig op goeden voet. Dit is echter nooit de man om mij, zij het ook maar tijdelijk, te vervangen, en ik geloof, dat hij dit ook zelf inziet. Hij wenscht niet liever dan in de eenzaamheid in het bosch te zitten en kan zich aan een kantoorleven als te Menado niet wennen.
Nu zijn wij eindelijk zoover dat wij een plan gemaakt hebben voor eene onderneming die hij zelfstandig hoewel door ons gesteund, zal op touw zetten. Als het eenmaal zoover is, zal ik den hemel danken; het is echter een vreeselijk beslui­teloos mensch, en het zal nog veel moeite kosten, om de zaak te beklinken! Dit is echter geheel en uitsluitend "entre nous" daar er nog niets zeker is. Er zal dan echter weer iemand anders moeten uitko­men; deze moet weer op de hoogte gebracht worden en op zulk een manier verloopt de tijd en kom ik niet dichter bij mijn zoo sterk begeerd verlof. Men noemt het streelend als men onmisbaar is, doch drukkend is het dikwijls ook.
Blijven wij echter met Braam doorsukkelen, dan kom ik er in het geheel niet toe; de man mist het "feu sacré" heeft geen pleizier in de zaken, en heeft in al dien tijd zelf nog geen één zaak gedaan. Ik heb zelden zulk een uttepetut gezien; hij woont nu alleen en heeft zijn eigen menage; nu gaat hij alles precies na en maakte b.v. zijn jongen, die op de passar voor 5 cts selderij gekocht had, aanmerking dat het bosje te klein was! Hij is wanhopig zuinig, zoo b.v. dat hij drie paar nieuwe schoenen die hij uit Holland heeft meegebracht, nog nooit gebruikt heeft, uit vrees ze te bederven!
Hij gaat hier met niemand om behalve met mij, is altijd alleen en scheidt zich van alles af. Dit verkoopt nu juist niet ons prestige.
Mijne pupil Ankersmit is juist het tegenovergestelde; bij alles bij en bij alle pretjes haantje de voorste. Dit kontrast is bepaald grappig, maar ik wilde wel, dat wij allen meer van eene natuur waren, dan dat er zulke uiteenloopende karakters zijn.
Ik zend U nog eens eene photographie van mijn huis. Links van mij zit Braam rechts Buys, de kapitein van de "Minahassa" en achter mij Laus. Ankersmit was toen op reis.
Met hartelijke groeten aan de huisgenooten.
Uw liefh.

Dk.
*****************************

Menado, 2 Juli 1887

Lieve Moeder,

Ik ben er tot mijn leedwezen niet in geslaagd met dezen boot een langen brief klaar te maken; ik heb het telkens uitge­steld en nu de boot er is, kom ik tijd te kort. Ik kan U anders niets dan goeds melden; ik zelf ben gelukkig gezond en merk van mijn maag weinig of niets meer. Ook ben ik voor een week naar de bovenlanden geweest, waar het frissche klimaat mij erg verkwikte.
Al is er nog veel wat veranderen moet en wat mij drukt, toch begin ik de zaken meer & meer gunstiger in te zien.
Ik hoop dan ook na verloop van een of twee jaar een heel eind verder te zijn, dan nu. Wat het overkomen betreft, moeten de voorbereidingen in Amsterdam beginnen, opdat Feenstra mijne reiskosten heen & weer betaalt, en ik b.v. gedurende mijn verlof half traktement behoud. Voor mijn eigen rekening te gaan, kost te veel; en het is ook niet meer dan billijk, dat wanneer ik voor zaken overkom, het ook voor rekening van de M.H.V. is. Alles hangt echter af van de persoon die mij ver­van­gen moet, en tot nu toe acht ik Braam daar niet al te geschikt voor. Er kan echter nog veel veranderen.
Uwen brief van 3 Mei weer met vreugde ontvangen. U bent niet de eenige die aanstoot vindt in mijne onnozele bakke­baardjes, want alle menschen vinden ze lelijk en plagen mij er mee. Eene spotlustige dame noemde ze "tochtlatjes" en die naam heeft nu burgerrecht gekregen! Een jonge dame zei in haar eigenaardig Indisch-Hollandsch: "Hé, mijnheer U zoo leelijk met dat baard."
Uit pure stijfhoofdigheid behoud ik ze echter nog eenigen tijd.
Het reisje van Hanna & Jettie volg ik in gedachten. Hoe parmantig! Ik hoop er veel over te hooren.
Ik schrijf spoedig eens aan verschillende zusters en denk daar aanstaande Zondag voor te gebruiken. Daar de post sluit, sluit ik ook en verblijf Uw liefhebbenden

Dk.
***********

Menado, 13 Juli 1887.

Lieve Moeder,

Vóór de boot er is, wil ik vast een epistel aan U begin­nen, want anders mocht ik er eens weer geen tijd toe vinden. Veel nieuws heb ik weliswaar niet te vertellen, want het is hier tegenwoordig erg kalm. 't Zal u wellicht niet bizonder inte­resseeren dat hier de koffie oogst dit jaar zoo goed als mislukt is, dat er dientengevolge geen geld onder de bevol­king komt en dat daardoor de handelaren allen met een leege kas zitten. Ik zal hierover maar niet uitweiden, want van geldsoe­sah weten wij in de familie genoeg af; alleen kost het mij natuurlijk veel overleg, dit punt goed te regelen. Vroeger trok ik mij dit ook minder aan, want op stuk van zaken hoefde ik er niet voor te zorgen, maar thans komt natuurlijk alles op mij neer, en moet ik maar zorgen, dat alles op tijd is. Hier bestaan geene banken of iets dergelijks, zoodat het nogal eens wat overleg kost. Maar genoeg over dit punt, dat tot de minder aangenaame zijden van mijn betrekking behoort, en tot de zor­gen, die aan iederen koopman onafscheidelijk verbonden zijn. Gelukkig, als dit maar eens bij een tijdelijke behoefte aan "cash" blijft.
De oostmoesson, die reeds lang had moeten invallen, laat nog steeds op zich wachten, en het regent nog steeds door. Dit werkt ongunstig op de Tabak, die de inlanders geplant hebben met zaad van ons en onder belofte die aan ons te leveren. Toen ik nu zag, dat de vooruitzichten slecht waren en er weinig kans op winst doch veel op verlies waren, heb ik den heelen boel overgedaan. Ik ben er nu nog intijds uitgeloopen, en de weinige onkosten, die reeds gemaakt zijn, spelen geen rol. Ik vond het secuurder geen gewaagde onderneming te begin­nen, maar het zal mij benieuwen hoe of het nu verder loopt. Wellicht, dat degeen die onze verplichtingen overnam, nog zaken maakt; dan gun ik het hem van harte, want de risico, die hij loopt is niet gering. Er is niets fatalers dan dat men alle berekenin­gen ziet falen door het weer, en het lijdelijk toezien is zoo ergerlijk, wanneer het maar altijd regent als men zon noodig heeft. Het is een verlichting voor mij, dat wij er af zijn; het zal mij benieuwen hoe ze deze "securigheid" in Holland opnemen.
Vriend Braam is thans tijdelijk te Talisse, en vertrekt vol­gende maand tijdelijk naar Ternate. Hij is een man, die niet van kantoorwerk houdt en liefst ambulant is. Als ik hem nu maar eens zoo ver heb, dat hij zelf er ook op rekent, mij hier eenige tijd te vervangen, dan zijn wij een stap nader tot de vrede. Hiertoe is natuurlijk geruime tijd van voorbereiding noodig. Dan begin ik er ook langzamerhand op te werken. Ik zou het zoo mooi vinden, als ik b.v. na de balans van 89 kon gaan, dus in April, dan was ik tegen Uw verjaardag thuis. Maar het is beter zulke illusies maar niet te maken, want wat kan er nog veel gebeuren in die tijd! Een ding is ten minste geluk­kig, dat ik thans aan het overhouden ben. Ik heb nu ook geen beeren meer, dus dit zal wel zoo doorgaan, want het is een bekend verschijnsel dat hoe meer men in de beer zit, hoe royaler men is, terwijl wanneer men wat overhoudt, eerder karig wordt. Ik reken er later op voor kosten der zaak met verlof te gaan, want verbeeldt U, als dit eens niet het geval is, zou ik in korten tijd weer in eens alles opmaken! maar wie dan leeft, wie dan zorgt.
Zooals ik vroeger schreef, kunt U thans op mij rekenen en is dit voor mij een aangenaam gevoel. Mocht U b.v. voor het een & ander wat noodig hebben, of eens een paar lastige huur­ders willen kaaien, dan zal ik altijd gaarne helpen. Ik hoop ook van harte, dat U er steeds royaal voor zult uitkomen, wanneer het huishouden U te druk wordt en U het liever wat kalmer wilt inrichten.'t Spreekt vanzelf dat U dan altijd op Uwe kinderen kunt rekenen, want ik zou het erg treurig vinden, als het in onze familie moest gaan als b.v. met Oom Hein en Tante Net, die op hun ouden dag nog in de soesah zitten. Een ideaal van mij is, als ik eens het huis kon koopen, natuurlijk met behulp van een hypotheek. Hoeveel zou hiervoor plus de kosten zoowat noodig zijn? Dan hadt U zekerheid en geen zorgen voor de huur en soesah met tante Sophie. Ik hoop, dat U mij steeds tijdig op de hoogte zult houden, als hierin eens wat voorvalt.
Tenslotte eens een mop, anders zoudt U denken, dat ik tegen­woordig alleen ernstig gestemd ben en niet meer weet te gek­scheeren.
Verleden ontmoette ik op een danspartij een dochter van een inlandsch hoofd, die op de Holl. school geweest was, en nu eens haar Hollandsch wilde luchten. Zij vertelde mij o.a.:"Ik was te Tondano geboren, en toen was ik op Tomohan op school geworden." Na den dans zat ik wat uit te blazen, en keek toen haar kant uit, doch was het heele juffertje vergeten. Opeens klonk het "Hé mijnheer! wat zit U aan mij te staren!" Ik verlies niet gauw mijn contenance, maar op dat oogenblik was ik toch geheel overdonderd! Die meisjes schrijven elkaar dan ook brieven in het Hollandsch, en zoo had er eentje zich onderteekend, in plaats van "Uw toegenegen": "Uw aanminnige" die en die. Een andere vertelde, dat zij te Tomohan, waar de zendeling woont, niet mochten dansen maar dat ze te Tondano hun hart ophaalden. Ze zei:"Op Tomohan ik schijnheilig ja! maar te Tondano ik dans".
Nu moet U niet denken dat alle meisjes hier zoo zijn, inte­gendeel zijn er zeer gunstige uitzonderingen.
Van Lans hoorde ik dat vanEmbden U bezocht heeft, en ben ik erg benieuwd hierover wat te hooren. Uw brief is zeker niet meer meegekomen. Ook van Hickson kreeg ik een brief met be­richt dat hij spoedig naar Holland zal gaan, en U zal opzoe­ken. Wat zal dat eene grappige visite zijn! Als nu de zusjes door dien Engelschman maar niet te veel het hoofd op hol worden gebracht!
't Is een uitmuntende kerel, die nog zeer hartelijk schrijft.
Overste Eyken is van plan Gerard op te zoeken en kapt. Nadorb is er reeds geweest, dus in den laatsten tijd geen gebrek aan berichten van Menado.
Ik heb thans machtiging gekregen om de "Minahassa" te verkoop­en en zal hiervan nu spoedig werk maken. 't Lijkt wel alsof ik hoofdzakelijk aan het afbreken van vroegere onderne­mingen ben, maar in waarheid ben ik aan het redderen en wordt de toestand er veel gezonder door. Er zijn zoo vele plannen & ondernemin­gen, die mooi lijken aan gene zijde van de Oceaan, maar aan dezen kant van de linie zeer tegenvallen. Veelal denkt men dat in Indië alles kan lukken, terwijl nergens zoo veel geduld en zooveel kennis van zaken noodig is om te sla­gen.
Van Rogge had ik een hartelijken brief. Animeert U s.v.p. hem eens zijn portret te zenden, zoo ook van andere kennissen en vooral Gerard & Lot, die geheel in mijn album ontbreken.

Ik ben thans bezig een nieuw pakhuis & toko op te zetten, en wordt dus ook al specialist in het bouwen!! Wat zal dit Gerard afgunstig maken, en hoe zou hij gaarne dit karreweitje bij de hand hebben.
De post sluit, dus adieu! Doet U mijne hartelijke groeten aan alle huisgenooten en ontvangt U een stevigen zoen van
Uw liefh. Zoon

Dk.

Hanna & Jettie zijn thans zeker bij Christien. Ik ben in gedachten bij hen.
*********************

Menado, 4 Augustus 1887.

Lieve Moeder,

Ik ontving met deze boot Uwen brief van 9 Juni waarin U het bezoek van vEmbden vermeld. Met de vorige boot was er echter reeds bericht van vE zelf geweest, dat hij U opgezocht had. 't Schijnt dat er in de regeling der posten eene verande­ring gekomen is, want altijd ontving ik Uwe brie­ven eene post later dan gelijksoortige berichten van Feen­stra. 't Zou niet kwaad zijn hiernaar eens onderzoek te doen.
Gelukkig, dat Uw brief weer goede & tevreden berichten brengt; ik zou ook zoo gaarne weer eens een Hollandschen zomer meema­ken, want al is het hier voortdurend zomer en de natuur altijd even schoon, toch geeft juist de afwisseling de groot­ste "Reiz".
Ik ben deze maand weer te Talisse geweest en kom daar nu natuurlijk geheel anders dan vroeger; d.w.z. ik voel mij er heel anders en kijk den boel meer met een "air de propriétai­re" aan.
't Is treurig dat die Indische kultures, zooals bij ons nu de klapperkultuur, allen zoo verschrikkelijk lang duren, vóór men wat resultaten ziet. Zoo duurt het bij een klap­per­boom ca. 7 jaar voor bij vrucht levert; gaat U nu maar na wat een geld er in dien tijd gaat inzitten, wat een onderhoud het kost, en wat een risico of de jonge boompjes werkelijk tot krachtige stammen opschieten. Daarbij komt een voortdu­rende worsteling met onkruid en de woekerplanten, die in deze weel­derige natuur ongeloofelijk snel opschieten. Men wordt er wel eens moedeloos onder, maar aan den anderen kant is het een schoon gezicht, als men ziet, dat zulk een uitgebreide aan­plant goed vooruit gaat. Wij hebben nu ongeveer 60.000 boom­en, een belangrijk cijfer, en als die vruchten dragen een bron van groote inkomsten. Maar voor het zoover is, kost het nog een massa geld, en nog veel inspanning en volharding. Wij hopen er echter toch langzamerhand te komen, en ik geef den moed niet op, om van Talisse een winstgevende onderneming te maken.
Met Braam ben ik nu eindelijk tot een besluit gekomen. Als de heeren in Amsterdam het goed vinden, gaat hij met 1 Januari afzonderlijk van Menado, tabak planten en participee­ren hij en ik er financieel ook in, terwijl het voornaamste kapi­taal door de M.H.V. geleverd wordt. Deze zaak toont veel levens­vatbaarheid en hij is daarvoor veel beter geschikt, dan om hier op Menado te zijn. Ik heb hierover nu uitvoerig aan Feenstra geschreven en is er bij deze gelegenheid ook het hooge woord uitgekomen: hij is ongeschikt om als 1e employé te fungeeren, en als zoodanig mij tijdelijk te vervangen. Tot nu toe had ik mij zorgvuldig gewacht hiervoor uit te komen, omdat het niets geeft iemand te veroordeelen als er toch geen manier is hem kwijt te raken. Maar nu de gelegenheid gevonden is, durf ik er rond voor uit te komen: "daar is hij op zijn plaats en hier niet."
't Is in 't minst geen man van zaken; vooral niet om vlug te kunnen decideeren en om verschillende dingen tegelijk te denken, en alles te bestieren; hij is "denk- & schreibfaul". daarentegen uitstekend geschikt om met groote zuinigheid, nauwkeurigheid en toewijding een tabaksaanplant na te gaan. 't Is nu eenmaal geen licht en wanneer men dit op ca 40-jari­gen leeftijd niet is, wordt men het nooit.
Ik ben er nu tegelijk ook voor uitgekomen, dat het nu noodza­kelijk wordt iemand anders te zenden, en hoop het zo­doende langzamerhand zoo ver te krijgen, dat er iemand is wien ik de zaken met een gerust hart kan overlaten, zoodat ik op een goeden dag kan zeggen: ik ga eens naar huis. Door Braam te houden, geloof ik echter nooit het zoover te kunnen brengen, want ik zie niet in, dat hij, zij het ook maar voor korten tijd, hier als Hoofdagent zou kunnen optreden.
Ik ontving verleden weer een brief van Hickson en hij gaat U spoedig opzoeken. Ik ben benieuwd wat U van hem vindt, en hoe hij zich voordoet.
Daar de post sluit, moet ik eindigen en verblijf met harte­lijke groeten aan alle broers en zusters
Uw liefh. Zoon

Dk.
************

Menado, 7 October 1887.

Lieve Moeder,

Ik had den laatsten tijd weinig gelegenheid U te schrij­ven, en hoop dat nu eenigszins goed te maken. In de eerste plaats moet ik U een bezoek aankondigen van iemand van Menado en wel een zeer eigenaardig bezoek, namelijk van een dame, van de scho­one Christine Homburg, een van mijne vurige "charmes". Ik weet niet of ik wel eens ooit over haar geschreven heb. Als ik mij goed herinner, heb ik eens verteld, dat zij voor mij bij een speelpartijtje een haringsla klaar maakte! Het is een bedaagde matrone van middelbare leeftijd, die hier onderwijze­res aan de school was, en thans kassian! wegens leverziekte met verlof moet. Ik sta in blakende gunst bij haar; de vrien­den plagen mij er altijd mede dat ik zooveel werk maak van oude dames, en als ik nog aan juffr. Rouffaer denk, moet ik werkelijk lachen om die eigenaardigheid, en erkennen, dat er iets van aan is. Ik heb nu eenmaal een innerlijk pleizier ein, dat zoo'n beetje quasi "Cour-macherei", dikwijls in zoo goede aarde valt en zoo ernstig wordt opgenomen. Zoo was ik ook de vertrouwde van Juffr. Homburg, die over mij woonde en mij telkens met groot gewicht over allerlei zaakjes raadpleegde. Ik heb dan ook -en wel met goed succes- voor haar de vendu­tie gehouden. Zooals U weet wonen schuin tegenover mij Mevr. Dircks en hare Dochter, Mevr. Eijken (wier echtgenoot U kent); hier woonde Juffr. Homburg in, en zoo is allengs door vele buurpraatjes een intensieve (!) verhouding ontstaan, waarin iedereen pret had en ik niet het minst.
Toen ze mij dan ook vertelde dat zij met verlof ging, was haar eerste woord: en dan ga ik je mama opzoeken! Ik kreeg het innerlijk half op de zenuwen van den lach, dat de schoone Tine thuis zou komen, in onzen nogal spotlustigen kring, maar daar ik het een uniek idee vond, dat U ook eens van een lid der Schoone Sexe iets over mij zoudt hooren, heb ik het zeer aangemoedigd. Zij komt dus, en zeker ook! past U nu maar op dat U deze vlam van mij goed ontvangt! Zij wilde met alle geweld een pakje meehebben voor U, en zoo heb ik haar ook een kleinigheidje meegegeven, wat door een domheid van een bediende in een vrij groote kist is gepakt. Het goedige mensch heeft het gewillig meegenomen; wat een last zal zij daarvan hebben! Ik zou een halve maand traktement willen geven, als ik eens achter de schermen dat bezoek kon aanhooren! We hebben ook dikwijls ruzie gehad, want ik hield haar wel eens wat erg voor de gek, maar toch altijd hebben we het weer bijgelegd, en vooral die verzoeningen waren grappig. De laatste keer hebben wij het nog afgedronken met Champagne op een bruiloftspar­tij.
Voor één ding moet ik U waarschuwen. Ze heeft familie noch vrienden meer in Holland, want hoewel pursang Holland­sche is ze al twaalf jaar weg. Mocht ze er nu op speculeren om bij U in te trekken, doet dit dan niet, want hoewel goed­hartig, heeft zij door die leverkwaal ook tijden van slecht humeur en is dan verre van gemakkelijk. Bovendien vind ik nu niet, dat ze in Uwen gedistingeerden kring thuishoort. U zoudt er maar last van hebben. Wel moet U haar eens ten eten vragen of zoo, maar daarmede basta!
En nu verheug ik mij maar op Uwe berichten hierover.
Nu weer een heel ander praatje. Bij ziekte der Komman­dant, ben ik op het oogenblik met het kommando van de Schut­terij belast, en daar krijg ik opeens het bericht een boot tevoren dat de Majoor Militaire Kommandant van Macassar hier zou komen om ook de Schutterij te inspecteeren. De schrik sloeg mij om het hart, want ik heb nooit eenige militaire opleiding gehad, en daar moet ik nu eens als aanvoerder met mijn bataillon onder de argus oogen van zulk een ijzervreter verschijnen. Een inspectie op een buitenpost is altijd iets penibels, want men is hier geheel aan zich zelf overgelaten, en staat niet zoo aan kritiek bloot als op groote plaatsen.
De inspectie is echter boven verwachting goed geslaagd. Ik heb gelukkig mijne gewone kalmte behouden, en daardoor geen flaters begaan en mijne manschappen hebben zich ook zeer goed gehouden. Het is nog een heel karreweitje om een troep van 250 man te kommandeeren, en men moet zijne stem heel wat uitzet­ten. 't Kwam echter voornamelijk op de schietoefeningen aan en hierin zijn mijne mannen vrij goed thuis. De majoor was dan ook zeer tevreden, en na afloop der inspectie kregen we een mooi pluimpje. Hij zeide dat hij zeer tevreden was over de houding der troepen en dat hij een gunstig rapport over deze Schutterij aan het legerbestuur zou uitbrengen. Wat wil men meer? Dit was natuurlijk spoedig bekend, en 's avonds sprak men erover, dat de Schutterij zich zoo goed had gehouden; dit doet mij daarom pleizier, omdat de Schutterij nu eenmaal meestal het mikpunt is van alle aanmerkingen en daaraan nu van de meest bevoegde zijde eens een einde is gemaakt.
Zoo ziet U, dat bij menschen waarvan men het 't minste verwacht, zooals bij een praktisch koopman als ik, toch een militaire kant schuilt en dat, als de ijdelheid maar gestreeld wordt, iedereen graag soldaatje wil spelen. 't Is werkelijk waar opmerkelijk, zooals de meste lui au fond militair gezind
zijn. Wie had kunnen denken toen ik bij Vöge fuchsia's op­bond, dat ik naderhand een bataillon zou kommendeeren?
Ijdelheid en ijdelheid, alles is ijdelheid!
Men wil mij, daar de tegenwoordige functionaris vertrekt, thans Kapitein-Kommandant maken. Ik heb hiervoor echter be­slist bedankt; ik zal het wel zoo lang waaarnemen tot er een ander komt, maar ik heb geen lust mij voor goed aan zulk een baantje te verbinden, waar heel gauw de aardigheid afgaat. Daarvoor heb ik wel beter werk te doen.
En nu moet ik komen tot een geheel ander praatje en wel tot hetgeen mij als een donderslag getroffen heeft, en wat mij zwaar terneder drukt, n.l. het krankzinnige bsluit van Nico en Lida. Ik vind de zaak op zichzelf zeer goed en ik geloof ook, dat er kans op groote winsten bestaan, in ieder geval, dat ze levensvatbaarheid bezit; maar om als pionier naar zulke stre­ken te gaan moet men alleen in de wereld staan. Voor een jong mensch is zulk een carrière prachtig; die kan zich door alles heen slaan en succes hebben, maar het is een laag­hartige streek aan zulk een gewaagde onderneming een meisje als Lida bloot te stellen. Mocht het werkelijk gebeuren, dat Lida tegelijkertijd met hem daarheen trekt en zij in eens aan al de misère en al de niet goed neerteschrijven omstandigheden blootgesteld wordt, zonder dat hij er eerst geweest is en op de hoogte is gekomen, dan zal ik verder niets meer van hem willen weten. Is dat een land om een meisje van de opvoeding & beschaving als Lida heen te brengen? U weet hoe ik over Indië denk; was het nu nog Java of de Molukken ik zou het zwijgen er toe doen, maar haar te durven blootstellen aan een land als Noord-Borneo is onverantwoordelijk. Getrouwde vrouwen of tenminste vrouwen van Europeesche beschaving zullen er wel zeer weinig zijn. 't Zal er zijn zooals meestal in dergelijke streken, een ruwe troep van lui, die zwaar bitteren, goed grog drinken en met inlandsche vrouwen leven. Gaat hij er eerst naar toe, dan heb ik er vrede mee; en blijkt het, dat het mogelijk is, er een Europeesche vrouw te brengen, dan moet Lida het zelf weten wat ze doet. Maar gaat ze dadelijk mee, dan heeft Nico veel, zeer veel op zijn geweten.
Aan den anderen kant schijnt hij van plan te zijn haar vóór zijn vertrek gauw eventjes te trouwen. Als dit gebeurt, vind ik het een hoogst immoreele en onverantwoordelijke daad. Hoe? iemand, die niets is, die eene onderneming gaat beginnen, waaraan zoo vele gevaren en risico's zijn verbonden, die zich gaat vestigen in een land, waar de Europeesche samenleving nog geheel gevestigd moet worden zal een meisje aan zich ver­binden zonder eenige waarborg te geven dat hij haar als vrouw kan onderhouden?
Als man van eer was hij verplicht, bij den loop die de zaken nu genomen hebben, het engagement te verbreken; te zeggen: Adieu, ik ga de wereld in en tracht elders mijn for­tuin te beproeven. Hij was verplicht haar de vrijheid terug te geven, en wil ze hem getrouw blijven, eerst dan voor den dag te komen, als hij werkelijk in de maatschappij wat is. Maar trouwt hij haar op goed geluk, dan begaat hij een laaghartige daad en ik wil nooit meer van den vent iets hooren.
Ik moet U zeggen dat ik voor alle drie mijn zwagers meer en meer minachting begin te koesteren, en het karakter begin te verachten van menschen die de laagheid hebben een meisje te vragen, zonder de middelen te bezitten haar te onderhouden. Geen van drieën was iets toen zij aanzoek deden, en een enga­gement, waarbij niet tegelijkertijd ook het tijdstip van het huwelijk kan bepaald worden, vind ik een immoreele zaak. Het meisje verbindt zich tot alles; voor haar gaat voor altijd de kans voorbij een goed huwelijk te doen; de man daarentegen blijft geheel vrij, kan er desnoods altijd weer af, heeft in zijn vrijen tijd een aangename tijdspasseering en vindt bij de familie van zijn meisje een open tafel.
Zooals Gerard het gedaan heeft past het een man van eer te handelen. Gelukkig dat wij dit voorbeeld in onze familie hebben, om tenminste eenigermate het tegenwicht te vormen voor het lamme gedrag onzer misselijke zwagers.
Ik ben ook overtuigd, dat het met Hanna & Jettie beter zal afloopen. U zult er wel voor waken, dat ze niet den eer­sten den besten nemen en eerst dan in eene verloving toestem­men, als er deugdelijke waarborgen gegeven worden, dat een huwelijk met degelijke grondslagen spoedig kan volgen. Een meisjes­hoofd is wel zoo gauw op hol, maar door verstandigen invloed kan die waan van een dag wel spoedig bedaard worden.
Een engagement zonder uitzicht op trouwen vind ik een hoogst onkiesche en onzedelijke verhouding, en als ik zie hoe een lief meisje, met zulke uitstekende eigenschappen als Lida om den tuin is geleid, dan kookt mij het bloed.
Ik schreef dit gisterenavond neer, omdat ik behoefte had mijn verontwaardiging eens te uiten die ik hier geheel opkrop­pen moet.
Ik ben misschien wel wat te heftig geweest in mijne uitlatin­gen, maar ik neem er toch niets van terug.
Laat U het echter niet aan Lida merken, hoe ik over de zaak denk; dit zou haar maar te zeer ter neerdrukken, en dit arme schepseltje heeft werkelijk wel bemoediging noodig. Zegt U haar maar dat ik haar brief ontvangen heb en nog niet de tijd heb haar te antwoorden. Ik herhaal nog eens, ik heb wel ver­trouwen in de zaak en ik geloof zelfs, dat groote winsten behaald kunnen worden; maar dan moet S. er alleen op uitgaan, en er mag nooit kwestie van zijn Lida zonder deugdelijke waarborgen naar Noord-Borneo te brengen. Dat is geen land voor haar, en zij zal het er met hare gezondheid ook wel niet uithouden.
Menado ligt bijna onbereikbaar daar vandaan, en ik geloof niet dat er middelen zijn, daarheen te komen. Trouwens ik zou daar ook weinig lust in hebben; eerder zou het kunnen gebeu­ren, dat Lida eventueel hier naar toe moet, om in een gezond klimaat en onder beschaafde menschen te komen.
Ik hoop spoedig meer hiervan te hooren en hoop maar, dat ik mij voor niets bezorgd gemaakt heb.

Met hartelijke groeten,
Uw liefh. Zoon

Dk.
**********************

Menado, 1 november 1887.

Lieve Moeder,

Ik schreef U het laatst met de boot van begin October en hoop dat U dien brief in orde ontvangen hebt. Ik hoop niet dat mijne stemming toen U onaangenaam aandeed; ik denk over de bewuste zaak nu ook al weer veel kalmer, dan in de eerste opwelling; zooals gezegd, ik beschouw de onderneming, wanneer die met ijver en zaakkennis wordt aangepakt, als zeer winst­gevend, maar zooiets moet men bij voorkeur doen als men jong en ongetrouwd is. Laat ons echter hopen, dat het bewuste oord niet zoo verschrikkelijk is, als ik mij dat voorstel, en dat alles zich nog ten goede zal keeren. Ik ben erg verlangend naar verdere berichten, en hoe het verder loopen zal.
Mijn hartelijken dank voor Uw gelukwenschen op mijn verjaar­dag. Ik bracht den dag echter geheel onopgemerkt door, evenals de drie laatste jaren; de gedachte toch, dat hij thuis niet vergeten wordt is mij meer waard dan er hier veel ophef over te maken. Ik was dien dag juist op reis naar Talisse, en zal een groot deel ervan op een paard. Ik zou ook geen trek gehad hebben veel onkosten voor een feestje te maken; ik ben den laatsten tijd wat zuiniger geworden, heb tenminste geen lust voor vreemden veel geld uit te geven. Wanneer ik eens over­kom, en we samen er van genieten kunnen, heb ik er immers dubbel pleizier van.
Wat Uwe verdere wenschen betreft, ik deel ze van harte. Ook ik heb een steeds sterker wordende verlangst, om, zij het ook voor kort, eens over te komen. In de eerste plaats om allen, die mij lief zijn eens weer te zien, maar vervolgens om ook weder eens op te frisschen. Mijne gedachten zijn vanzelf hoofdzakelijk op de zaken gericht; ik bemoei mij weinig met de conversatie; trouwens dat gewauwel en geklets hangt mij allang de keel uit. Ik heb trouwens genoeg aan mijn hoofd, om hieraan weinig behoefte te hebben; echter men zou zoodoende wel eens te praktisch en te realistisch of liever materialis­tisch kunnen worden en ik zou nu niet gaarne geheel en al een man van cijfers en berekeningen worden. Ook voor mijn gezond­heid zou het halen van een kouden neus een uitstekende opfri­sching zijn, want U begrijpt wel dat ingespannen arbeid in een heete temperatuur dubbel telt. Bovendien, wanneer ik maar eens even Feenstra en de andere lui kon spreken, zou dit veel resultaten kunnen opleveren, waarvan wij jarenlang nog vruchten konden plukken. Nu bestaat er te Amsterdam nog te weinig kennis van de toestanden hier, nog te veel verkeerde ideeën over de richting, die wij moeten inslaan, nog te veel vasthouden aan plannen voor de toekomst en te weinig vertrou­wen in nieuwe plannen. Over zulke dingen kan men jarenlang correspondeeren en komt nooit verder, terwijl het mondeling in één dag afge­daan kan worden. Ook ontbreekt hun in Amster­dam in veel op­zichten de noodige voortvarendheid, waarover ik mij wel eens erger; er bestaat nog zulk een "langzaam maar zeker" systeem, terwijl door de felle concurrentie juist een groote voortva­rendheid en vlugheid van werken vereist wordt.
Dit alles is nu echter zeer mooi, maar dan rijst weer de vraag: zou hetgeen aan de eene zijde gewonnen wordt, aan de andere zijde niet hier gedurende mijne afwezigheid verbroddeld worden? En daarover maak ik mij in ernst ongerust. Het zou dan wel eens kunnen gebeuren dat wat ik na jaren van moeite & inspanning opgebouwd en tot stand gebracht heb, in korten tijd weer hard achteruitging. Braam is het grootste ongeluk en mispunt, dat ik ooit ontmoet heb; de man is zoo langzaam, zoo moeielijk van begrip, zoo besluiteloos, heeft een totaal gemis van inzicht in zaken, bezit niets geen slag van met menschen omgaan, heeft geen ondernemingsgeest, geen energie iets te beginnen en geen volharding iets uit te voeren, dat ik niet weet, hoe het moest gaan, als hij eens onze meer & meer om­vangrijke zaak moest besturen.
Ankersmit heeft vele goede eigenschappen, maar is nog te jong en te ondoordacht, en mist door de wijze, waarop hij hier gekomen is en door de eigenaardige aanbeveling die hij mee­kreeg, het noodige prestige.
In geval van nood, als het niet anders kan, zouden zij beide gezamenlijk in mijne afwezigheid als procuratiehouders moeten optreden. Het moet er echter naar toe, dat Braam er uitgewerkt wordt of een anderen werkkring bekomt (Het laatste is reeds vrij zeker). Maar hoevele jaren zullen er dan weer overheen gaan, voor er iemand anders uitgezonden wordt, en vóór hij op de hoogte is? En wat voor een onmogelijk mensch zal dat wel­licht niet weer zijn? Feenstra is niet bizonder gelukkig in de keuze van personen, en het minne gehalte van de lui die bij de M.H.V. over het algemeen werken en er gewerkt hebben, is wel een van de voornaamste oorzaken van het weinige succes, dat wij tot nu toe hadden.
Deze zaken zitten mij steeds in het hoofd, en zijn de reden van mijne voornaamste bekommering. Had ik die gedachten niet, ik zou veel luchthartiger zijn, maar het idee niet weg te kunnen of dat bij afwezigheid de zaken niet floreeren is mij erg drukkend.
Stelt U eens voor dat ik hier iemand had van de zelfde werk­kracht en lust tot werken als ik, die één met mij is in opvat­ting der zaken, die ik geheel in kan wijden in mijne plannen en ideeën, en op wien ik kan vertrouwen, wanneer ik wat aan hem overlaat. Hoe zou ik dan de wieken kunnen uit­slaan, en mij op veel zaken kunnen toeleggen, waarvoor mij nu tijd & gele­genheid ontbreken. Wanneer ik niet zelf allerlei machinale en tijdrovende karreweitjes en werkzaamheden hoefde te doen, waarover toch veel afhangt en die ik daarom zelf doe, dan zou ik mij met veel meer succes op eene uitbreiding der zaken kunnen toeleggen.
Bovendien, wanneer mijne toekomst blijvend bij de M.H.V. ligt, dan moet het er naar toe, dat ik mettertijd in Amster­dam kom, hetzij als 2e Directeur, of geheel ter vervanging van Feen­stra, als die meer op jaren komt en rust wenscht te nemen. Dan moet hier iemand zijn, op wien ik geheel kan bouwen, die homogeen met mij is & die onder mij gewerkt heeft en mijn werkwijze, mijn ideeën en plannen door en door kent. Na van verlof te zijn terug gekeerd, zou ik dan hier weer eenige jaren moeten werken, om alles zoodanig te organiseeren als ik noodig acht, de zaak op een solide basis bevestigen en op zoodanige leest schoeien, dat ik er met vertrouwen mijn toe­komst aan durf verbinden.
Dit alles zijn dingen, die mij voortdurend vervullen, die ik echter niet rechtstreeks een openlijk aan de lui kan sch­rij­ven, doch die door den loop der omstandigheden duidelijk moeten worden. Veel hangt hiervan ook af van de wending die de zaken nemen. Ik hoop hun echter zoo van terzijde langzamer­hand op de hoogte te brengen. Veel hoop ik van de komst van den heer Rehbock, zoon van onzen president-commissaris, die hier tegen Januari op zijne doorreis eene maand zal vertoeven. Als dit nu maar niet een te jong broekje is, met onmogelijke ideeën, dan zal ik hem wel eens onder een glas wijn een & ander onder het oog brengen. Ik hoop nu maar dat het iemand is, met een gezond oordeel en wat inzicht in zaken, dan is hiervan wel wat te verwachten.
Ik hoop ook, dat U Gerard dit zult laten lezen, want het is toch goed, wanneer hij alles van mij af weet. Tot mijn groot leedwezen schrijft hij nooit meer. Kunt U hieraan niet eens wat doen? Van alle brieven zijn die van U en van hem mij het meeste waard. Ik heb ook wel niet veel geschreven, doch op eenige brieven, waarop ik zeker antwoord verwacht had, niets gehoord. U weet niet, hoe zijn verstandige en prettige brieven mij goed doen.
U schreef ook in Uwen laatsten brief over mijne toekomst, wat het stappen in het huwelijksbootje betreft. In de beschou­wing die ik hierboven gaf, zult U zelf wel merken, is hiervoor weinig plaats. Ik ben ook niet van plan mij te vroeg in de zorgen te steken. Heeft men een goed & onbezorgd bestaan, dan is naar mijne omvatting, een huwelijk een bron van veel le­vensgenot; maar komen bij eigen zorgen voor de toekomst nog de verantwoordelijkheid voor vrouw & kinderen, bestaat er kans, dat het moeite zal kosten de verplichtingen, die men als man & vader op zich neemt, na te komen, dan geloof ik zou ik liever het onbezorgde ongetrouwd zijn prefereeren. U moge dit mis­schien erg prozaïsch vinden, maar in den vreemde wordt men nu eenmaal voor alles praktisch; rozengeur en maneschijn zijn heel mooi op het papier, maar ik geloof, dat die niet opwegen tegen mogelijke ontberingen, die men zich zou moeten getroos­ten, of zorgen, die men zou moeten bekampen; wanneer èn man èn vrouw die voor dien niet gekend hebben.
Na aankomst van de boot.
Daar het de tusschenboot is, kreeg ik geene brieven, die ik trouwens ook maar half verwachtte. Het kan soms gebeuren, dat ik ze ontvang als ze in Holland wat vroeg op de post gedaan zijn.
Wat ik hierboven over Braam schreef is geheel onder ons en moet Gerard hierover vooral niets bij F. laten uitlekken. Mijn taktiek is, mij volstrekt niet over den man te beklagen, doch integendeel, eene goede verstandhouding te bewaren. Zijn ongeschiktheid zal mettertijd en door de praktijk voldoende blijken; het is veel beter dat de lui in Amsterdam dit zelf merken, dan dat ik mij te voorbarig beklaag en misschien niet geloofd word.
Tot mijne verwondering hoorde ik met deze boot voor het eerst iets van Jacob R. Hij zond mij -merkwaardig, dat die­zelfde liefhebberij er nog altijd schijnt in te zitten!- een brief­kaart, die de reis om de wereld moet maken, met verzoek die verder te zenden! Jammer dat ik van deze eigenaardige persoon­lijkheid niets meer afweet. Ik zal hem nu eens schrij­ven, met verzoek mij eens van hem op de hoogte te brengen. Zijn schrift is nu zeer goed en zijn stijl ook. Wat zou er van hem groeien?
Ook heb ik het verslag 1886 M.H.V. ontvangen; dit is geen schit­terend stuk en leggen wij er geen eer mee in. Ik had dit ook anders gewenscht. Gelukkig dat 1887 er zeer gunstig bij af­steekt, en er op betere resultaten gewezen kan worden.
En nu eens een ander praatje, want anders zoudt U allicht zeggen, wat is die Zoon van mijn akelig droog en praktisch geworden.
Ik heb namelijk op Talisse een school opgericht voor de kinde­ren der werklieden, d.w.z. een zeer gewoone lagere Moluk­sche School. De werklieden, die kinderen hadden -meest Sangi­reezen- klaagden erover dat hunne kinderen op Talisse niets konden leeren, en dat zij daarom naar Likoepang wilden verhui­zen. Om dit te verhinderen heb ik in ons welbegrepen eigenbe­lang een der gebouwen in een school gemetamorfoseerd; er wat banken in laten zetten, een paar borden opgehangen en Klaar is Kees. Voor het kolossale traktement van ¦ 10,- in de maand heb ik een inlandschen onderwijzer aangesteld; U ziet, de weten­schap wordt hier niet zwaar betaald. Die schoolmeester is een grap­penmaker. Hij kwam zich bij mij aanmelden, en ik vroeg hem, of hij zijn eindexamen gedaan had aan de kweek­school te Tonda­no. Met veel aplomb verzekerde hij mij van ja en vertelde mij zelfs, dat de Inspecteur er ook bij geweest was. "Laat mij dan eens je diploma kijken," zei ik langs mijn neus weg. Toen werd de man bedremmeld en bleek; eindelijk kwam het hooge woord eruit: "Vergeving, Toewan, ik heb mijn examen gedaan maar.... ik ben er niet doorgekomen".
Het was mij onmogelijk mij toen goed te houden, en bijna was ik uitgeproest van 't lachen. Het was overigens een ge­schikt man; veel andere sollicitanten waren er niet, en après tout komt het er bij die stomme Sangireezen weinig opaan, of zij een gediplomeerden leeraar hebben of niet. Als ze maar wat lezen, schrijven & rekenen leeren.
Bij mijn laatste bezoek aan Talisse zou ik ook de school inspecteeren. Des morgens komt onze schoolmeester echter met een doodsbenauwd gezicht bij den administrateur en vertelt, dat al den kinderen door den schrik voor de schoolopziener (!) ineens ziek geworden waren en er van de 18 maar 2 opgekomen waren. Den man brak het zweet aan alle kanten uit.
Ik heb toen de ouders laten komen, hun onder het oog gebracht, dat er bij die school volstrekt geen dwang was, dat het op hun eigen verzoek geopend was en dat als de kinderen niet trouw elken dag kwamen, het maar beter was die weer te sluiten.
Den volgenden dag waren ze allen present alle keurig op hun Zondagsch gekleed en sommige potsierlijk uitgedoscht. Ik heb toen een paar uur met een ernstig en waardig gezicht in de school doorgebracht en voelde mij erg gewichtig. Et l'on revient toujours à ses premiers amours! De onderwijs-geest zit er nu eenmaal bij onze familie in, en komt toch altijd weer boven.
Er zijn twee klassen. In de laagste klasse is men nog aan het spellen en het leeren der letters, enz, het schrijven van hanepooten en het beginnen van tellen. Ik zal voor het schrij­ven eens de cahiers van Callewaert aanvragen. Dat zal Oom Hein pleizier doen! Verbeeldt U, de methode van Callewaert toege­past op kaalgeschoren sangireesjes op een eiland in de Moluk­kenzee.
In de hoogste klas zitten kinderen, die al vroeger wat ge­leerd hebben, en stond er een kolossale vermenigvuldigingsom het op bord. Ik dacht al, daarvan komt toch niets terecht! en jawel, eenige hadden het goed of bijna goed uitgerekend, doch een meisje had er in het geheel geen weg mee geweten, en wat had die slimme feeks nu gedaan? Als uitkomst een twee gezet met eene heele massa nullen 00000000 er achteraan! Zij had wel een besef, dat er een heel groot getal uit moest komen, en er zich nu maar zoo uitgered.
Tenslotte werd er gezongen, en natuurlijk bij mijn weg­gaan een plechtig afscheidslied.
Ik heb toen nog de kinderen deftig in het Maleisch toege­spro­ken, hen aangemaand trouw ter school te komen en hen beloofd, die bij het einde van de cursus goede vorderingen gemaakt en niet verzuimd hebben, een prijs te zullen geven.
Van die "Openbare les met Prijsuitdeeling" voor het begin van de vacantie, zal ik dan eens aan aardigheidje maken, en met een paar kennissen heen gaan, en die plechtigheid met wat jeu arrangeeren.
Zoo ziet U, dat wij hier toch niet alleen om geld verdie­nen denken! Wat al baantjes heb ik hier al; nu zelfs ook schoolop­ziener. Gelukkig heb ik nu iemand op Talisse aange­steld, die ook oog voor zulke dingen heeft, n.l. Buys een echte Hollander en geen Sinjo. Met weinig onkosten kan men veel voor het volk doen, en waar met pleizier gewerkt wordt wordt dubbel werk verricht.
Ik hoop dat U over dit epistel tevreden zult zijn en mij spoedig erop zult antwoorden. Spoort U ook Gerard eens aan!
Mijne hartelijke groeten aan broers en zussen van

Uw liefh. Zoon
Dk.
**************

Menado, 22 November 1887.

Lieve Moeder,

Ik heb zeer weinig tijd uitvoerig te schrijven, en zal dit wel later eens inhalen.
Wanneer ik dit nog niet vroeger besteld heb, zou ik gaarne van de Gruyter ontvangen:
1 zwart lustre jasje als vroeger;
1 fantaisie id. (jacket) b.v. donkerblauw of een anderen stof, doch zonder pandjes.
1 fantaisie broek van donkere stof voor regenweer.
Wellicht heb ik dit vroeger reeds besteld, doch voor alle zekerheid doe ik het nog eens.
Het pakje van Feenstra is nog niet afgezonden; wat is men daar toch langzaam voor particuliere belangen.
Met de volgende boot schrijf ik U uitvoeriger over Chris­tine die ik eenigszins geholpen heb en aan wie ik met dezen boot schreef.
Mijn vriend Kemper met wien ik 2 jaar samenwoonde, ver­trekt met deze mail wat ik zeer betreur. Het was een gezelli­ge, goede, kerel.
Wij hebben het tegenwoordig erg druk, doen veel zaken en krijgen goede berichten over prijzen van Europa.
In haast een zoen van Uw liefh.

Dk.
***************

Menado, 3 December 1887.

Lieve Moeder,

Alweder heb ik geen tijd voor een langen brief, en moet het met een kattebelletje afdoen. Ik was de laatste dagen vóór de mail wat onlekker, en kon daarom mijn brief niet van tevo­ren klaarmaken.
Van Lida ontving ik een briefkaart dd. 4 October; ik heb erg met haar te doen, en weest U zoo goed haar te zeggen, dat ik haar den volgenden keer zal schrijven. Ik zal zooveel moge­lijk trachten haar wat moed in te spreken. Van Gerarda ontving ik een keurig portret; dit is een echte lady hoor!
Aan Feenstra heb ik geschreven vanaf 1 Januari de maande­lijksche uitkeeringen te doen ophouden. Ik zal het U van hier zenden. Heden convenieert het mij niet, doch de volgende mail kunt U op ¦ 150,- of ¦ 200,- rekenen.
Ik zal dan telkens wat zenden.
Uw brief van 7 October in dank ontvangen. U behoeft U aan de praatjes van vE. niets te storen; ik ben nu achter dingen gekomen, die ik nooit verwacht had, en waardoor deze persoon in een geheel ander licht verschijnt. 't Is een zeer onbe­trouwbaar mensch.
Ik vind het niet mooi U bang te maken voor een zaak, waaraan ik thans met hart en ziel verbonden ben, en die in dit jaar onder mijn bestuur met groote schreden is vooruitgegaan. Als men zijn plicht doet, behoeft men nooit te vreezen. Boven­dien heb ik een brief van Feenstra waarin zwart op wit staat: "Zeer zeker had vE de geheele M.H.V. op de flesch geholpen als wij niet U of een minder vertrouwbaar persoon hadden gezon­den". Met zulke beoordelingen over mij durf ik de toe­komst gerust tege­moet te taan.
Wat spreekt vE. van een brief aan mij in April verzon­den? Dien heb ik nooit ontvangen; onderzoekt dit s.v.p. en deelt dit hem mede, want hiervan kan veel afhangen. Ik heb na zijn brief van Macassar taal noch teeken meer gehoord, iets was mij altijd verwonderd heeft.
In haast druk ik U de hand, verblijf Uw liefh.

Dk.
***************************